DEEL 1 |
---|
DEEL 2 |
Naast de arbeiders waren er ook de paardenknechten en tractorchauffeurs. Zij hadden hun werk met ploegen en zaaien, kunstmest strooien en aardappelen poten en hooien. Ieder landbouwbedrijf had wel een stuk land waar klaver en haver werd verbouwd.
Ook op grote bedrijven was een opperknecht en een tweede en derde knecht. De opper kreeg het werk opgedragen en verdeelde het werk voor de anderen. In de oogst werkten arbeiders en paardenknechten samen in de vlasteelt. Machinaal plukken, ophokken en schelven. Dan volgden het maaien van de erwten en het ruiteren. Tarwe en gerst werden met de zelfbinder gemaaid en op stukken garven gezet. Het machinaal maaien met de zelfbinder (foto uit verzameling P.J. de Visser) |
De paardenknechten moesten een uur eerder beginnen dan de arbeiders. Ze hadden meestal een weekgeld. In de oogst werden veel overuren gemaakt. De oogst werd in die tijd binnengereden. Tot in de nok werden de schuren volgestopt. Dit was werk voor de opperarbeider. |
Er waren in die tijd maar weinig combines. Het was het begin van de mechanisatie. Als alles van het land was, werd de mest uit de put over het land uitgereden. In de maanden die volgden, werden de aardappelen en bieten gerooid. De bieten werden stuk voor stuk met de hand gerooid en de aardappelen werden opgeraapt, er was dus veel handwerk.
Zo werd het dan winter en dan moesten de arbeiders het winterwerk doen. Dorsen en sloten schoonmaken, enz. ook werd in de winter en in het voorjaar de ruwe kalizouten met de hand gezaaid over het geploegde land. Nu schrijf ik nog iets over de werkgevers, de landbouwers. Op de markten van de steden in Zeeland stonden ze te praten over de groei van de gewassen, over het weer en de arbeid van de knechten en de arbeiders die ze in dienst hadden en over de lonen die nu via de organisaties geregeld werden. Een groep boeren kwam elke maandag bijeen in het koffiehuis. Daar werd alles besproken. Sommigen dachten alles te kunnen regelen om de gewassen te laten groeien door wat meer kunstmest te geven. Zo waren er verschillende meningen. De een stak een sigaar op en de ander stopte een pijpje. Daarna gingen ze allemaal weer terug naar hun eigen boerderij. Een boer kwam thuis en zag toen boven de deur een poster van een ploegende boer met het opschrift ‘Aan ’s Heeren zegen is alles gelegen’. Hij begreep niet dat we niet alles in de hand hebben zoals de groei van de gewassen en de prijzen ervan. Al deze boeren en arbeiders hebben er jaren voor gezorgd dat er land- en tuinbouw was met weinig middelen en machines en dat er altijd voedsel was. Er zijn nu geen arbeiders meer. Door de mechanisatie en de lonen die niet meer betaald kunnen worden is alles veranderd. Ook zijn er minder boeren dan vroeger. Als je bedenkt dat de polders ontstaan zijn door zware arbeid en wat er gedaan is om ze te krijgen zoals ze nu zijn, moet je tegen ontpolderen zijn. Al deze mensen hebben heel veel gedaan, maar ze zullen zeker niet in het wassenbeeldenmuseum komen te staan. |