NIEUWLANDSE ZAKEN

DEEL 1
DEEL 2

Landarbeiders en het werk in de agrarische sector

door P. J. de Visser

DEEL 1


Het verhaal gaat over landarbeiders en hun werk, de werkgevers, de werktuigen en de machines. Landarbeiders zijn er niet meer, maar ze waren er wel kort na de Tweede Wereldoorlog. Vanaf 1940 tot in de jaren vijftig was er nog veel handwerk. Over die jaren wil ik iets schrijven.

Ze stonden op een rij in het bietenveld dat behoorde bij een grote boerderij. Vier volwassen arbeiders en een jonge leerling. Ze zouden in een van de Nieuwlandse polders kunnen staan, maar het zou ook in de Oranjepolder bij Arnemuiden, de Wilhelminapolder of de Bathpolders kunnen zijn.
Ik heb verschillende arbeiders een naam gegeven. Jan, Bram, Joop, Izaäk en Peter. Ze zijn willekeurig gekozen, dus we moeten er geen namen aan verbinden van personen die we gekend hebben.
Ik begin met Jan. Hij was opperarbeider en moest op de werktijden letten. ’s Morgens om half zeven beginnen, waarna er om half negen een half uurtje pauze volgde. De opper gaf ons dan het sein, keek op zijn horloge en zei: ,,We gaan beginnen”. Er werd dan gewerkt tot half twaalf. De opperarbeider werd door de baas betaald voor het in de gaten houden van de werktijden, want orde moest er zijn.
Het halfuurtje in de pauze ging als volgt. Iedereen zat op de graskant van het land. Dan gingen de linnen zakjes open en werden de met reuzel of stroopvet belegde boterhammen genuttigd en koffie of koude thee gedronken. Dan kwamen ook de gesprekken op gang over de vruchten op het land. Het stond er allemaal goed voor. Het graan deed het goed, het vlas ging ook al in de bloei en de erwten en bonen deden het ook prima. Voor zal deze gewassen was arbeid nodig. Dat moest dan van de arbeiders komen. Voor hen was de wiedtijd een mooie tijd. Je bleef er schoon bij. In de oogsttijd was dat wel anders. De bieten werden geschoffeld met de wiedmachine. Tussen de rijen en bij de bietenplantjes werd met de hand het onkruid weg geschoffeld. Het zaad dat vroeger gezaaid werd was een kluwen. Uit één zaadje kwamen meerdere planten. Tegenwoordig wordt er kiemzaad gebruikt. Het ‘op een zetten’ is dus wel eenvoudiger geworden.

Nu eerst wat over het zaaien in het voorjaar. De bieten werden meestal gezaaid met de machine van het merk Smijth, Engels fabrikaat. Vijf rijen van veertig werden in een werkgang gezaaid. Het was een mooi systeem. Een rondsel met lepeltjes draaide door de zaadbak, die het goed verdeelde. Met deze machine kon men grof en fijn zaad zaaien. Voor vlas was een speciale machine nodig. De Smijth was goed bestuurbaar. De paardenknecht liep tussen het voor- en achterwiel en probeerde zo recht mogelijk te rijden. Een arbeider liep achter de machine en moest opletten dat alles goed ging en het zaad verdelen.
Op sommige bedrijven waren zaadmachines met een mokkenrad-systeem. De mokken verdeelden het zaad.
De gesprekken bij de koffie gingen over de politiek, het werk, de industrie, de vakbonden en de contracten in de landbouw.
Deze mannen waren allemaal georganiseerd. Ze waren lid van de agrarische bonden CNV of NVV (voorloper van het FNV, waar ook de rooms-katholieke NKV is opgegaan). Jan de opperarbeider was ook lid van het CNV. Hij behoorde tot de Gereformeerde Gemeenten, waarvan de leiding liever had dat de leden zich niet aansloten bij een vakbond. Maar hij was wel lid en wilde niet dat anderen voor hem moesten werken als er problemen waren. De opper was een gelovige man. Hij huldigde het standpunt ‘de arbeider is zijn loon waardig’. In zijn woonkamer hing de bijbeltekst: ‘Weest in geen ding bezorgd’. Deze was goud op fluweel gemaakt door een familielid als aandenken bij een verjaardag.


Het graan op stuken zetten (foto uit verzameling P de Visser)

De volgende was Joop, een arbeider die zijn vak goed verstond. Hij was van jongs af aan werkzaam. De baas was wel ingenomen met zo’n arbeider. Hij was lid van het NVV. Hij vond dat er nog wel wat verbeterd kon worden aan de lonen. De contracten waren nog niet uitgekomen en men wist niet waar men aan toe was. Het gesprek ging over de politiek. De regering was al snel bereid om stakende arbeiders in de scheepsbouw te helpen.
Daar ging het om duizenden mensen. De landarbeiders en boeren vormden een kleinere groep en telden minder mee.

Arbeider Bram vond staken niet goed voor de werknemers en niet goed voor het land. Hij was lid van het NVV en je kreeg hem wel mee, maar bestuurswerk moest een ander maar doen.
Izaäk was ook een goede arbeider en lid van het CNV. Hij vond ook dat je lid hoorde te zijn. De werkgevers waren georganiseerd in de ZLM en de CBTB en zochten ook hun rechten. In de politiek en kerk werden deze groepen allemaal erkend. De jongste werknemer, Peter, was niet georganiseerd en luisterde naar de gesprekken. Hij hoopte met paarden te leren rijden en later met tractoren, want de mechanisatie brak langzaam door. Zijn vader was wel lid van de vakbond. In het begin betaalde je 25 cent contributie per week.

....omhoog



DEEL 2


Naast de arbeiders waren er ook de paardenknechten en tractorchauffeurs. Zij hadden hun werk met ploegen en zaaien, kunstmest strooien en aardappelen poten en hooien. Ieder landbouwbedrijf had wel een stuk land waar klaver en haver werd verbouwd.

Ook op grote bedrijven was een opperknecht en een tweede en derde knecht. De opper kreeg het werk opgedragen en verdeelde het werk voor de anderen. In de oogst werkten arbeiders en paardenknechten samen in de vlasteelt. Machinaal plukken, ophokken en schelven. Dan volgden het maaien van de erwten en het ruiteren. Tarwe en gerst werden met de zelfbinder gemaaid en op stukken garven gezet.


Het machinaal maaien met de zelfbinder (foto uit verzameling P.J. de Visser)

De paardenknechten moesten een uur eerder beginnen dan de arbeiders. Ze hadden meestal een weekgeld. In de oogst werden veel overuren gemaakt. De oogst werd in die tijd binnengereden. Tot in de nok werden de schuren volgestopt. Dit was werk voor de opperarbeider.

Er waren in die tijd maar weinig combines. Het was het begin van de mechanisatie. Als alles van het land was, werd de mest uit de put over het land uitgereden. In de maanden die volgden, werden de aardappelen en bieten gerooid. De bieten werden stuk voor stuk met de hand gerooid en de aardappelen werden opgeraapt, er was dus veel handwerk.

Zo werd het dan winter en dan moesten de arbeiders het winterwerk doen. Dorsen en sloten schoonmaken, enz. ook werd in de winter en in het voorjaar de ruwe kalizouten met de hand gezaaid over het geploegde land.

Nu schrijf ik nog iets over de werkgevers, de landbouwers. Op de markten van de steden in Zeeland stonden ze te praten over de groei van de gewassen, over het weer en de arbeid van de knechten en de arbeiders die ze in dienst hadden en over de lonen die nu via de organisaties geregeld werden. Een groep boeren kwam elke maandag bijeen in het koffiehuis. Daar werd alles besproken. Sommigen dachten alles te kunnen regelen om de gewassen te laten groeien door wat meer kunstmest te geven. Zo waren er verschillende meningen. De een stak een sigaar op en de ander stopte een pijpje. Daarna gingen ze allemaal weer terug naar hun eigen boerderij. Een boer kwam thuis en zag toen boven de deur een poster van een ploegende boer met het opschrift ‘Aan ’s Heeren zegen is alles gelegen’. Hij begreep niet dat we niet alles in de hand hebben zoals de groei van de gewassen en de prijzen ervan.

Al deze boeren en arbeiders hebben er jaren voor gezorgd dat er land- en tuinbouw was met weinig middelen en machines en dat er altijd voedsel was. Er zijn nu geen arbeiders meer. Door de mechanisatie en de lonen die niet meer betaald kunnen worden is alles veranderd. Ook zijn er minder boeren dan vroeger. Als je bedenkt dat de polders ontstaan zijn door zware arbeid en wat er gedaan is om ze te krijgen zoals ze nu zijn, moet je tegen ontpolderen zijn. Al deze mensen hebben heel veel gedaan, maar ze zullen zeker niet in het wassenbeeldenmuseum komen te staan.

....omhoog